Natuurinclusief bouwen: basisprincipes en aandachtspunten
Elk gebouw kan drager worden voor de natuurlijke omgeving. Bio-ingenieur Koen Van Delsen (m u r m u u r architecten) en ecologe Lore De Wolf (Corridor) vertellen waar je op moet letten.
CASCO Carbon Sink Construction | 20/09/2024
Natuurinclusief bouwen
In landbouw en groenbeheer is aandacht voor biodiversiteit inmiddels bijna een vanzelfsprekendheid. Onder architecten en andere bouwpartners begint het besef met mondjesmaat door te sijpelen. De bebouwde omgeving heeft nochtans een aanzienlijke impact op de biodiversiteit. Natuurlijke habitats moeten regelmatig plaats ruimen voor grote nieuwbouwprojecten en het sterk versnipperde landschap en de hoge verhardingsgraad in de steden maken het moeilijk voor dieren om veilig hun weg van de ene naar de andere groenpool te vinden.
Het principe van natuurinclusief bouwen staat daar expliciet tegenover en tracht via gerichte ingrepen net aan de lokale biodiversiteit en natuurwaarde bij te dragen, het leefgebied van natuurlijke populaties te vergroten en de doorwaadbaarheid van de bebouwde ruimte te verbeteren. “Niet door een gebouw op te trekken dat enkel als doel heeft om bepaalde diersoorten aan te trekken”, benadrukt Koen Van Delsen echter. “Wel door in eender welk bouwproject op zoek te gaan naar de potentiële meerwaarde voor de omgeving en die te benutten. Met een faunatoren hier en daar lossen we immers niets op. We hebben overal nood aan natuurinclusieve projecten, en dat ongeacht de schaal. Voor een diertje dat van de ene kant van de stad naar de andere probeert te geraken, kan uiteindelijk elke gevel met een klimplant al een kleine stapsteen zijn. Dat extra groen, leven en beweging ook voor de mens voor extra aantrekkingskracht zorgt, is mooi meegenomen.”
"We hebben overal nood aan natuurinclusieve projecten, en dat ongeacht de schaal"
Focus op het volledige ecosysteem
De principes van natuurinclusief bouwen kunnen in elk project – nieuwbouw of renovatie – en op elke schaal toegepast worden, maar een centraal aandachtspunt is telkens de focus op het volledige ecosysteem. Van Delsen: “Natuurinclusief bouwen wordt nog regelmatig verengd tot fauna-integraties. Denk maar aan het plaatsen van bijenhotels of het inmetselen van neststenen. Hoewel dergelijke ingrepen inderdaad tot de mogelijkheden behoren, kunnen ze nooit op zichzelf staan. Want wat als er in de omgeving voor die bijen of vogels bijvoorbeeld onvoldoende voedsel voorradig is? In het beste geval wordt de nestruimte dan nooit gebruikt; in het slechtste geval wordt er een nest opgekweekt dat wegens gebrek aan rupsen in de buurt nooit volwassen zal worden. Dat is een ecologische val.”
Natuurinclusief bouwen houdt met andere woorden in dat het volledige ecosysteem bekeken wordt en dat alle noden van de betreffende diersoort(en) ingevuld worden. Een goede basis hiervoor zijn de acht V’s: Voortplanting, Voedsel, Vocht, Verspreiding, Veiligheid, Verstoringen en Verbinding en Variatie. “Elke diersoort heeft zo zijn eigen specifieke behoeften”, vertelt Lore De Wolf. “Verschillende vogels zoeken een nest op verschillende hoogtes, de waterminnende muurhagedis heeft open plekken nodig voor zijn zonnebad met ruigtevegetaties in de buurt om zich terug te trekken bij gevaar, de invliegopening van het nest van een gierzwaluw moet volledig gevrijwaard blijven van belemmering, terwijl een winterkoning net een goed beschut nest prefereert, de huismus heeft een stofbadje nodig, enzovoort. Daarvoor bestaan inmiddels wel wat voorschriften en brochures. Uiteindelijk gaan dieren net als wij op zoek naar de best mogelijke woning. Als je ervoor zorgt dat aan al hun noden voldaan is, dan is de kans dus groot dat ze de voorziene plek ook effectief zullen gebruiken. Dat is ook de reden waarom je je bij natuurinclusief bouwen niet meteen zorgen hoeft te maken dat sommige dieren voor schade zouden zorgen. Als je effectief een goede plaats voor hen voorziet, dan hoeven ze immers niet verder te zoeken. Door voldoende variatie te voorzien, bied je dan weer mogelijkheid aan meer verschillende soorten."
"Uiteindelijk gaan dieren net als wij op zoek naar de best mogelijke woning"
Twee benaderingen
Wie een project natuurinclusief wil maken, kan dat in grote lijnen vanuit twee verschillende benaderingen.
1. Fauna
De meest specifieke gaat uit van een grondige studie van de bestaande omgeving en vereist, in de meeste gevallen, de tussenkomst van een ecoloog, bioloog of gespecialiseerd studiebureau. De Wolf: “Als natuurstudiebureau kijken we telkens naar het type landschap waarin een project zich bevindt, de soorten die er al aanwezig zijn en de specifieke soorten die meer ruimte of bescherming nodig hebben. Op die manier kunnen we doelgericht inzetten op wat die soorten precies nodig hebben en de natuurinclusieve maatregelen daarop afstemmen. Men spreekt ook wel eens over animal aided design, een methode die zijn oorsprong kent in Duitsland: het ontwerp wordt specifiek op één soort afgestemd, waarbij een volwaardig leefgebied gecreëerd wordt waar de dieren een volledige levenscyclus kunnen doorbrengen, maar uiteindelijk krijgen ook andere soorten de kans om daarvan mee te profiteren.”
Natuurboerderij Bos t’Ename in Oudenaarde, een project van m u r m u u r architecten, kwam zo tot stand. Van Delsen: “Bij de herbestemming van de oude landbouwloods is naast het plaatsen van vogelnestkasten heel gericht gewerkt op de huisvesting van verschillende soorten vleermuizen, die elk hun eigen eisen stellen aan de leefomgeving. De zeldzame ingekorven vleermuis overwintert bijvoorbeeld in het naburige Kezelfort, maar had in de omgeving geen gekende kraamverblijven voor de zomer. Voor hen wordt daarom onder meer een vleermuizenzolder ingericht, met specifieke voorzieningen zoals een koeltekamer en een hotbox. In de luchtspouw achter de houten gevelbekleding en tussen onderdak en golfplaten is met restjes hout dan weer een labyrint ingericht dat onder meer voor de dwergvleermuis aantrekkelijk is. Gecombineerd met verschillende kleuren dakbekleding voorzien we zo een heel spectrum aan klimaatzones waarin de vleermuizen in elk seizoen een comfortabele plek vinden.”
2. Flora
Toch vergt natuurinclusief bouwen volgens Van Delsen niet per definitie zoveel studiewerk. Een meer laagdrempelige manier om ruimte te creëren voor fauna, is door habitats te creëren. “In plaats van je op een specifieke soort te richten, kun je ook inzetten op een goede vormgeving van de omgeving en zien welke soorten daar vervolgens op afkomen. Wie zich de natuurlijke voedselpiramide nog herinnert, die weet namelijk dat planten de basis van alle andere leven vormen. Door voor een goede plantenstructuur te zorgen, leg je met andere woorden de basis voor een ecosysteem en creëer je mogelijkheden voor spontane huisvesting.”
Hoewel ook de precieze samenstelling van een goede plantenstructuur locatie- en projectgebonden is, kunnen op basis van een aantal eenvoudige basisprincipes vaak toch al positieve stappen gezet worden. De Wolf: “Voldoende variatie aan structuren, zoals grasland, struiken en opgaande bomen, wilde begroeiing en een focus op inheemse beplanting zijn belangrijk. Zeker als je dicht bij natuurlijke groenpolen zit, is het belangrijk om te werken met streekeigen planten. In de stad kun je al eens werken met meer droogteresistente soorten uit bijvoorbeeld de mediterrane gebieden, maar het blijft belangrijk om rekening te houden met de standplaats en de landschappelijke structuur.” “We houden het bij voorkeur zo eenvoudig mogelijk”, benadrukt Van Delsen nog. “Een gewipte tegel met een klimplant kan op vlak van zowel biodiversiteit als waterhuishouding bijvoorbeeld meer betekenen dan een volledige groengevel die nergens contact maakt met de bodem en enkel dankzij een extra bewateringssysteem kan overleven.”
Wil je echt het volledige potentieel van de site of het project benutten, dan blijft echter ook in deze benadering een vroege tussenkomst van experten aan te raden. De Wolf: “Geen enkel project start met een blanco blad. Maar je moet natuurlijk wel weten welke de ecologisch waardevolle elementen zijn alvorens je er rekening mee kan houden. Daarom worden wij als ecoloog liefst zo vroeg mogelijk in een project betrokken.”
Het belang van goed beheer
De weg naar de hel is geplaveid met goede intenties. Voor een succesvol natuurinclusief project mag naast onderzoek en ontwerp dus ook een aangepast beheer niet ontbreken. “Daar durft het nog al eens mislopen”, geven Van Delsen en De Wolf toe. Vooral het ecologisch maaibeheer dat zo essentieel is voor het vrijwaren van de biodiversiteit blijkt voor heel wat mensen, zowel bedrijven als particulieren, nog steeds een doorn in het oog. De Wolf: “De inspanningen van steden en gemeenten en initiatieven zoals Maai Mei Niet zorgen stilaan wel voor een kentering, maar het blijft moeilijk om vooral projectontwikkelaars en gebouwbeheerders ervan te overtuigen om de begroeiing wat wilder te laten staan. Als architect of studiebureau kun je het beheer natuurlijk niet overnemen, maar je kan wel sensibiliseren en informeren. Daarom geven we in elk project heel concrete beheervoorschriften mee over wat er wanneer gemaaid mag worden en benadrukken we dat het altijd een aantal seizoenen duurt voordat het echte resultaat te zien is.”
“Het kan ook helpen om wat afwisseling te voorzien”, meent Van Delsen nog. “Door bepaalde stroken wel te maaien en andere zones niet, ziet alles er meteen al iets netter uit en begrijpen de mensen ook dat het een doelbewuste keuze is in plaats van verwaarlozing. Je verliest dan weliswaar de meerwaarde in een kleine zone, maar als het alternatief is dat het hele biodiverse gazon eraan moet geloven, dan is het nog steeds de betere keuze. Het blijft vaak zoeken naar een compromis.”
Dit artikel verscheen eerder op de website van NAV.