Over het programma
Kader
Bij de beoordeling van de grensoverschrijdende meerwaarde wordt er gekeken naar een vijftal elementen:
- Noodzaak van gezamenlijke aanpak. Sommige problemen of opportuniteiten kunnen enkel in gezamenlijkheid worden aangepakt. We kunnen hierbij denken aan grensknelpunten (harmonisatie regelgeving, ontwerpen regelgeving rond/t.b.v. grensoverschrijdende interacties, …) of aan inrichtingsmaatregelen (t.b.v. klimaatadaptatie, biodiversiteit …) die gezamenlijk moeten worden tot stand gebracht, omdat enkel dan het beoogde doel bereikt kan worden.
- Schaalvoordelen. Er kunnen schaalvoordelen ontstaan als men bijvoorbeeld een installatie bouwt waarvoor de kritische massa in enkel Vlaanderen of Zuid-Nederland te klein is, maar die voor het gehele grensgebied een duidelijke meerwaarde betekent als men er langs beide kanten van de grens gebruik kan van maken.
- Complementariteit van activiteiten. Er ontstaat een grensoverschrijdende meerwaarde als men complementaire activiteiten uitvoert op verschillende locaties langs weerzijden van de grens, in tegenstelling tot gelijkaardige activiteiten waarbij louter de locatie verschillend is of geheel verschillende activiteiten die verder weinig raakvlakken hebben. De complementariteit zorgt ervoor dat men effectief van elkaar kan leren.
- Kenniseffecten. Een grensoverschrijdende meerwaarde kan ook voortvloeien uit het feit dat men van elkaar leert omwille van verschillen in aanpak of in expertise wat kan zorgen voor verdere kruisbestuiving en kenniseffecten.
- Stimulans voor grensoverschrijdende interactie. Als een project aanzet tot (bij voorkeur duurzame) grensoverschrijdende interactie van doelgroepen (contacten, doelgroepen die over de grens voorzieningen benutten) kan er eveneens sprake zijn een grensoverschrijdende meerwaarde.
Nee, er is geen selectiecriterium aan de hand waarvan specifiek wordt afgetoetst of de projectactiviteiten daadwerkelijk aan beide zijden van de grens plaatsvinden. Natuurlijk is het zeer belangrijk dat het project een (sterk) grensoverschrijdend karakter heeft. Om als regulier project (= geen SPF) ontvankelijk te zijn moet er in ieder geval minstens één partner (met garantie voor financiering) van beide zijden zijn (of een EGTS of grensoverschrijdende rechtspersoon). Voor verdere inhoudelijke duiding, zie bovenstaande vraag m.b.t. ‘grensoverschrijdende meerwaarde’.
Nee, het beleid van de EU is erop gericht om de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen te verminderen, en ‘gendergelijkheid’ is één van de doelstellingen van de EU 2020-strategie. Onder meer via het Europees Instituut van Gendergelijkheid wordt dit gestimuleerd. EIGE heeft per land informatie opgenomen over de stand van zaken, inclusief ‘Good Practices’ waarbij gericht wordt ingezet op doelgroepen in bepaalde domeinen (voorbeeld België: klik hier).
Initiatieven die een bestaande kloof – bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt – verkleinen, leveren juist een positieve bijdrage aan het horizontale principe ‘gelijkheid van mannen en vrouwen’. Een projectvoorstel moet natuurlijk wel onderbouwen welke ongelijkheid men wil aanpakken, en op welke wijze dit gebeurt.
Ja, het volgende ontvankelijkheidscriterium geldt voor de plaats van uitvoering van een project: de effecten van het project hebben in de eerste plaats betrekking op het programmagebied Interreg Vlaanderen-Nederland.
Partnerschap
In geval van een SPF geldt dat er slechts 1 partner kan zijn. Voor reguliere projecten kan het volgende worden aangegeven: er moet formeel minstens één partner langs elke kant van de grens deel uitmaken van het partnerschap (tenzij het gaat om een EGTS of grensoverschrijdende rechtspersoon). De meerwaarde die elke partner afzonderlijk kan bieden, is uiteindelijk bepalend voor de grootte van het partnerschap. Er dient een evenwicht te zijn tussen de beheersbaarheid van het partnerschap (niet té groot) en voldoende capaciteit en draagvlak voor het project (niet té klein).
Ja, als beoordelingscriteria gelden volgende twee stelregels m.b.t. de locatie van partners:
- De effecten van het project hebben in de eerste plaats betrekking op het programmagebied Interreg Vlaanderen - Nederland.
- In de uitvoering van het project is er minstens aan beide zijden van de grens één partner betrokken; of er is een EGTS of een grensoverschrijdende rechtspersoon betrokken, die:
- in België of Nederland geregistreerd is;
- en minstens één Belgische en één Nederlandse organisatie als lid heeft.
Wel is het in dergelijk geval aangeraden voldoende te motiveren waarom deze partner de rol van projectverantwoordelijke moet opnemen en waarom dit niet kan gebeuren door een partner van binnen het programmagebied.
Ja, Beide constructies zijn bedoeld om bij projectuitvoering partners toe te voegen die tijdens de projectontwikkeling nog niet gekend waren/konden zijn. De belangrijkste doelgroep is in de eerste plaats de bedrijven, maar ook andere entiteiten kunnen – indien dit een meerwaarde heeft t.o.v. volwaardig deelnemen vanaf de goedkeuring – als eindontvanger of toetredende begunstigde worden geselecteerd. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat dit niet door de projectaanvraag en/of het SPF-reglement van dat concrete project wordt uitgesloten.
We verwachten dat elke organisatie die een essentiële bijdrage levert aan de projectuitvoering opgenomen is in het partnerschap. Indien we vaststellen dat een dergelijke voor het project belangrijke organisatie niet als partner is opgenomen, roept dit vragen op over het engagement dat die organisatie is aangegaan richting het project en dus ook over de haalbaarheid van de betrokken projectactiviteiten. Het afleveren van bijvoorbeeld een engagementsverklaring heeft niet dezelfde kracht als een ondertekende samenwerkingsovereenkomst.
Overig
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij u naar de Leidraad aanmelding.
Om te besluiten waar het moet worden ingediend, moet er gekeken worden waar de hoofdfocus van het project ligt. Belangrijk is ook om te kijken of het om een coherent geheel aan activiteiten gaat. Indien dit niet helemaal het geval is, gaat het in wezen om 2 (of meerdere) projectideeën en worden ze best apart aangemeld, elk in de voor hen meest relevante SD.
Ten aanzien van (activiteiten die passen binnen) prioriteit D zijn er geen andere richtlijnen dan voor de overige SD’s. Het is niet verboden om dergelijke activiteiten als (coherent) onderdeel van een groter project uit te voeren in een andere SD. We behandelen prioriteit D in dat opzicht op dezelfde manier als elke andere SD.