Naar een adaptief beheer in onze laagvenen?
Laagveenbeheer is complex en vereist nauwgezette afwegingen. Adaptief beheer, waarbij jaarlijks wordt geëvalueerd en afgestemd op de omstandigheden, kan helpen om ingrepen te minimaliseren en de veendiversiteit te behouden.
Dit vraagt om zorgvuldige keuzes tussen niets doen, handmatig beheer en machinaal maaien, rekening houdend met de kwetsbare bodemstructuur en vegetatie.
Het Europese project ADMIRE biedt handvatten om deze uitdagingen aan te pakken, maar praktische knelpunten blijven bestaan.
ADMIRE | 31/10/2024
Hydrologie als sleutel
De belangrijkste factor in laagveenbeheer is het behoud van een optimale hydrologie. Als dit gegarandeerd is, kan beheer soms volledig achterwege gelaten worden. Ongestoorde, natuurlijke laagvenen behouden immers ook eeuwenlang hun open karakter zonder menselijk ingrijpen. Helaas is de praktijk vaak anders, zeker in dichtbevolkte gebieden zoals Vlaanderen of Nederland waar een stabiele hydrologie moeilijk te realiseren is. Bovendien heeft vrijwel elk laagveen in onze regio een geschiedenis van eutrofiëring en veendegradatie. Als gedegradeerde laagvenen niet beheerd worden, dan verandert het open veen veelal in rietveld of bos, wat ten koste gaat van de veen-specifieke biodiversiteit en meestal niet aansluit bij de Natura 2000-doelstellingen.
Machines veroorzaken schade
Veenbeheerders in de Benelux worden vroeg of laat dus geconfronteerd met de noodzaak om in te grijpen en een geschikte beheermethode te kiezen. Veenbodems zijn vaak te nat en kwetsbaar voor het gebruik van conventionele zware machines, welke leiden tot spoorvorming, verdichting van de bodem, veranderingen in microbiële gemeenschappen en een verhoogde mineralisatie van het veen (Vandermeeren et al. 2024). Dit leidt dan weer tot verdere eutrofiëring en het ophopen van toxische stoffen zoals mangaan, ijzer en aluminium (Vandermeeren et al. 2024). Deze processen kunnen ook de vestiging van bomen zoals wilg, berk en els bevorderen en een ongewenste transitie naar bos versnellen.
Maaisel afduwen met hydrostatische éénasser in natuurreservaat De Zegge in het kader van maaibeheer op laagveen door KMDA (Foto: KMDA)
Rupsvoertuigen als oplossing?
Om deze redenen wordt in laagvenen vaak gebruik gemaakt van rupsvoertuigen, zoals softtracks, waarbij wordt aangenomen dat deze minder druk per eenheid bodem uitoefenen dan conventionele voertuigen. Toch biedt dit niet altijd de gewenste oplossing. Recent onderzoek heeft aangetoond dat schade veroorzaakt door een softtrack niet veel afwijkt van schade door een tractor (Vandermeeren et al. 2024).
Met name in laagvenen met bult-slenk of polstructuren –microtopografie die wordt gevormd door mossen en zeggen (zie foto hieronder)– is machinaal maaien desastreus. Wanneer een voertuig, inclusief softtrack, over een mosbult of zeggepol rijdt, dan wordt de druk lokaal significant hoger waardoor de bult volledig wordt platgedrukt. Dit verstoort niet alleen de vegetatie, maar vernietigt ook het leefgebied van karakteristieke bult-bewonende soorten zoals kleine veenbes (Vaccinium oxycoccos) en tal van ongewervelden, zoals de veenbesparelmoervlinder (Boloria aquilonaris).
Grote bulten van bruin veenmos en kwelveenmos, overgroeid met kleine veenbes, in een ongestoord en niet-beheerd laagveen in Centraal Polen. De vegetatie in de slenken bestaat uit topsoorten zoals slijk-, draad- en schubzegge en geel schorpioenmos (foto: Camiel Aggenbach)
Naar een adaptief beheer
Om het beheer te optimaliseren, werken diverse partijen binnen het Europese Interreg-project ‘ADMIRE’ momenteel aan een beslissingsboom voor het ‘adaptief’ beheer van venen (Foto hieronder). ‘Adaptief’ houdt in dat het veenbeheer jaarlijks wordt geëvalueerd en aangepast aan de specifieke omstandigheden. Dit is van toepassing op macro- en microschaal. Het hypothetische eindstreven is om ingrepen in het landschap zoveel mogelijk te beperken, conform het nulbeheer van ongestoorde venen. Een eerste voorwaarde daarvoor is het toewerken naar een stabiele en optimale hydrologie; dit streven zou in alle venen prioritair moeten zijn.
Vervolgens wordt een jaarlijkse evaluatie gemaakt van potentiële boomopslag. Als een ontwikkeling richting bos geen streefdoel is, dan moet er tijdig ingegrepen worden: handmatig opslag verwijderen is dan -vanuit louter ecologisch standpunt- de beste optie. Indien er geen boomopslag optreedt, dan kijkt de beheerder, conform de beslissingsboom, of de kruidlaag niet te dicht en te productief is.
Hoewel een hoge productiviteit geen knelpunt hoeft te zijn wanneer riet of een grote zeggenvegetatie wordt nagestreefd, is het dat wel voor een kleine zeggenvegetatie. Hier is het steeds van belang dat voldoende licht het maaiveld bereikt. Mossen, de ingenieurs van de kleine zeggenvegetatie, hebben namelijk moeite om te overleven wanneer de relatieve lichtintensiteit aan maaiveld onder de ca 30% daalt (Emsens et al. 2018). In laagvenen gebeurt dit grofweg wanneer de kruidlaag meer dan ca 60-70% van het oppervlak bedekt. Dan kan de keuze gemaakt worden om toch te gaan maaien.
We benadrukken dat deze drempelwaarden voornamelijk indicatief zijn. Ze hebben als voornaamste doel om de veenbeheerder permanent kritisch te laten nadenken omtrent het uitgerolde beheer: beheer is een adaptief middel om een doel te bereiken, maar beheer is geen doel op zich.
Toon Deswert van Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde Antwerpen (KMDA) licht het concept van de beslissingsboom toe op de Veendag in natuurreservaat De Zegge (Foto: Katrien Wijns)
Resultaten in de Zegge
Wanneer men gaat maaien, dan is het vervolgens van belang om te kijken naar de bestaande natuurwaarden. In gebieden of locaties waar bijvoorbeeld al microtopografie aanwezig is, of waar de potentie daartoe lijkt te bestaan, moet sowieso manueel worden gemaaid om schade aan deze structuren te voorkomen. Hierbij is het essentieel om enkel voorzichtig de vaatplanten af te maaien met zeis of bosmaaier en de moslaag intact te laten. "Plagmaaien", waarbij ook in de moslaag wordt gemaaid, moet vermeden worden omdat dit schadelijk blijkt voor diverse bedreigde laagveensoorten zoals sparrig veenmos (Sphagnum teres), reuzenpuntmos (Calliergon giganteum) of geel schorpioenmos (Hamatocaulis vernicosus) (Ceulemans & Emsens, in press). Het maaisel kan vervolgens manueel verwijderd worden door samen te harken en af te voeren met een trekzeil (foto hieronder).
In De Zegge in Geel, bijvoorbeeld, is de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde Antwerpen (KMDA) ondertussen ook overgeschakeld naar een adaptief beheer op veen in het kader van ADMIRE. De combinatie van een nat jaar én het adaptief beheer, waarbij de meest kwetsbare locaties voorzichtig manueel gemaaid worden, heeft daar op één jaar tijd al geleid tot een forse toename van laagveensoorten zoals stomp veenmos (Sphagnum obtusum) en geveerd sikkelmos (Warnstorfia exannulata) ten koste van het voorheen dominante moerasstruisgras (Agrostis canina). Hoewel één jaar nog te kort is om conclusies te trekken, lijkt het gewijzigde veenbeheer dus wel veelbelovend.
Hoewel het vanuit ecologisch standpunt nooit een voorkeursmethode zal zijn, kan op minder kwetsbare percelen uiteindelijk nog gekozen worden om toch met machines te maaien, zoals softtrack, éénassige trekker of truxor. Vaak wordt deze keuze mede gemaakt vanwege praktische beperkingen in mankracht en budgetten, zeker wanneer tientallen tot honderden hectaren gemaaid moeten worden. Dit legt tenslotte een ander knelpunt bloot: de subsidies voor laagveenbeheer zijn momenteel nog ontoereikend voor het intensieve beheer dat soms vereist is. To be continued…
Studenten van de Universiteit Antwerpen aan het werk in Vorsdonkbos. Het afvoeren van maaisel op kwetsbare, natte bodems gebeurt best via manueel harken en afvoeren, bijvoorbeeld met behulp van een trekzeil met lier (Foto: UA)
Tekst: Willem-Jan Emsens (KMDA & Universiteit Antwerpen), Toon Deswert (KMDA) & Tobias Ceulemans (Universiteit Antwerpen)
Geciteerde literatuur:
Ceulemans, T & Emsens, WJ. Mowing of the moss layer triggers the loss of endangered fen bryophytes. Restoration Ecology – in press
Emsens, Willem-Jan, et al. Competition for light as a bottleneck for endangered fen species: An introduction experiment. Biological Conservation 220 (2018): 76-83.
Vandermeeren, M., et al. Mechanical mowing of semi‐natural grasslands compromises soil quality and survival of a conservation target plant species. Restoration Ecology (2024): e14293.
Wil je op de hoogte blijven van het project? Volg ons op LinkedIn of Schrijf je in voor onze nieuwsbrief.