Projectgebied Laakvalleien (BE): van veenbloembies tot stierkikker (en terug?)
Ook zeer sterk gedegradeerd veen heeft nog potentieel! ADMIRE projectgebied de Laakvalleien is sterk beïnvloed door menselijke impact. Waar eerst nog Veenbloembies stond, vinden we nu vijvers met Amerikaanse stierkikker.
Natuurpunt en Universiteit Antwerpen proberen het tij te keren door de hydrologie in het gebied te herstellen.
ADMIRE | 16/06/2025

De Laakvalleien bestaan uit de Vallei van de Kleine Laak en een Stukje van de Vallei van de Grote Laak, beide gelegen in de gemeente Laakdal in de Zuiderkempen. Het gebied is een zogenaamd beekdalveen dat wordt gekenmerkt door de venige bodems in de vallei. Hier vinden we nu vooral beekbegeleidende broekbossen en overgangen naar de meer zandige valleiflanken met hier en daar nog restanten van heischrale graslanden.
De historiek van het gebied
De Laakvalleien liggen op de grens van het gebied waar de zogenaamde Diestiaanheuvels worden aangetroffen. Diestiaanheuvels zijn getuigenheuvels die nabij hun top of soms volledig bestaan uit het Zand van Diest, een zee-afzetting uit het laat-Mioceen , ( de periode van tien tot zeven miljoen jaar geleden). Ze bestaan uit kwartszand vermengd met glauconiet, een mineraal dat gereduceerd ijzer bevat. De dorpen Veerle, Eindhout en Vorst liggen hoger op of langs Diestiaan-getuigenheuvels.
Oorspronkelijk werd gedacht dat deze Diestiaanheuvels zandbanken waren die ontstaan zijn in een ondiepe zee (Diestiaanzee), zoals de huidige zandbanken in de Noordzee. Echter de huidige verklaring is dat deze 10-12 miljoen jaar geleden ontstaan zijn ten gevolge van het verschil in erosiesnelheid tussen grof zand ent minder grof zand. Dit leidde tot het ontstaan van minder geërodeerde langgerekte (grofzandige) Diestiaanheuvels met daartussen de zogenoemde slenken die tegenwoordig de diverse beekvalleien vormen.
In de valleien werd alluviaal materiaal afgezet en vond gedurende het atlanticum (8000 – 5000 jaar geleden) veenvorming plaats. Zo ook in de Laakvalleien, waar deze lagen op de meeste plaatsen afgedekt zijn door klei. Tevens werd lokaal op de Formatie van Diest alluviaal ijzeroer gevormd. Dit heeft verder bijgedragen aan het tegengaan van erosie en bijgevolg het ontstaan van de Diestiaanheuvels. Dit proces van ijzerzandsteenvorming is vandaag de dag nog steeds gaande, en kan onder andere aangetroffen worden in het deelgebied Eindhoutberg.
Antropogene invloeden op het landgebruik
In het verleden werden grote delen van de Laakvallei gedomineerd door een beemdlandschap met kleinschalige drassige weiden, valleibossen en hooilanden, aangezien deze gebieden ongeschikt (te nat) waren voor akkerbouw. De overgang naar de drogere delen bestond met name uit graslanden met hogerop akkers. Benamingen als Veedijk en Rundershoek verwijzen waarschijnlijk naar toevluchtsoorden voor het vee bij wateroverlast.
Veel van deze graslanden zijn naar bos geëvolueerd. Vanwege de grote vraag naar hout voor de klompenmakerij, zijn destijds grote stukken waardevol bos omgezet naar populierenplantages. Dit was onder andere in de Ossenbroeken en de Swinnebroeken het geval. Restanten hiervan kunnen nog steeds worden aangetroffen in het gebied. De moerassige, onbereikbare percelen ontwikkelden zich vooral tot elzenbroekbossen.
Getuige de aanwezige veenpakketten in de bodem, is er historisch gezien veel veen/moeras aanwezig geweest in de Laakvallei. Er zijn duidelijk veenpakketten aanwezig in het Trichelbroek, Eindhoutbroek, De Roost, Makelbroek, en de Kerkebossen. Het beperkte voorkomen van moeras op historische kaarten (o.a. Ferrariskaart), kan erop duiden dat dit veen al voordien afgegraven is. Van het Trichelbroek is bekend dat er uitgestrekte veenpakketten aanwezig waren, die vanaf de Middeleeuwen tot begin 1900 afgegraven zijn om als brandstof te dienen. Dit is ten dele terug te zien in het ontstaan en uitbreiding van vijvers (zichtbaar op historische kaarten) die momenteel voorkomen op locaties waar veenpakketten liggen, o.a. in deelgebieden Trichelbroek, Varendonk, De Roost en Kerkebossen. Het is zeer aannemelijk dat een aantal van deze vijvers het resultaat zijn van historische veenontginning.
Tevens staan de Kempen bekend om de historische ijzerwinning. Het hierboven besproken “Diestiaanijzerzandsteen” werd van de volle middeleeuwen tot de 19de eeuw gebruikt voor de bouw van kerken, kapellen, kastelen, watermolens, bruggen, sluizen, kaaimuren, enz. De oudste bekende vermelding van ijzerwinning in de Kempen dateert uit 1570, maar archeologische vondsten hebben aangetoond dat de eerste ijzerwinningen teruggaat naar de pre-Romeinse periode. De eerste ontginningen op grote schaal gebeurde door opkopers. Met de belofte van grondverbetering overtuigden ze lokale boeren om de ondoordringbare ijzeroer lagen te delven en daarna de grond weer gelijk te maken. Als resultaat hadden de boeren een beter weiland en maakten de opkopers winst door het erts te verkopen. Dit systeem heeft lang stand gehouden en eindigde in de periode van 1873 tot aan de Eerste Wereldoorlog. Ook in de Laakvallei wordt van ijzerertsdelving melding gemaakt in deelgebieden Trichelbroek en De Roost. Enkele putten, zogenaamde moerkuilen, getuigen nog van deze ijzerertsontginningen.
Antropogene invloed op de waterlopen
Ook de waterlopen zijn door de eeuwen heen onderhevig geweest aan antropogene aanpassingen. Een grootschalige analyse die de huidige ligging van de beken vergelijkt met de (natuurlijke) ligging van de beken o.b.v. de topografie, laat zien dat er historisch met name in het stroomgebied van de Kleine Laak veranderingen hebben plaatsgevonden (figuur 1).
De beken in het stroomgebied van de Kleine Laak liggen niet op de plek waar ze volgens het reliëf zouden voorkomen (witte cirkels op de kaart), maar lopen eerder parallel aan elkaar. Hier zou sprake kunnen zijn van restanten van vroegere bevloeiingssystemen die de vruchtbaarheid van de bodems verhoogden, die tevens in een recente studie ook in de bovenstroomse delen van de Grote Laak zijn aangetroffen. Deze parallelle beken werden doorgaans met elkaar verbonden door een groot aantal grachtjes die loodrecht op de beken stonden. De restanten van dit stelsel worden tegenwoordig niet meer gebruikt voor bevloeiing, maar zorgen juist voor een versnelde afvoer van water naar de beken.
Ook is het stroomgebied van de Kleine Laak sterk gewijzigd door de aanleg van het Albertkanaal. Hoewel de Grote Laak en een aantal andere beken ingebuisd onder het Albertkanaal doorlopen, geldt dit niet voor de Kleine Laak. De aanleg van het Albertkanaal heeft daarmee grote gevolgen voor de omvang van het intrekgebied en daarmee de waterbeschikbaarheid in de beek.
Figuur 1: Stroomgebied van de Grote en Kleine Laak, waarbij de huidige loop van de beken vergeleken wordt met de ligging van de beken berekend o.b.v. de topografie.

Er zijn tevens meer kleinschalige aanpassingen gedaan aan de beken. Met name de Grote Laak is op een aantal locaties genormaliseerd (figuur 2). Deze normalisatie zorgt voor een versnelde afvoer van het water, waardoor het gebied minder water vasthoudt. Ditzelfde geldt (in mindere mate) ook voor de Kleine Laak. Veel van de beken in het stroomgebied van de Kleine Laak vertonen een niet-natuurlijk verloop, waaronder de Hambroekloop, de Halfwegloop, de Borgtloop, en de Beusterbemdenloop.
Daarnaast zijn er veel grachten gegraven die aantakken op de beken. Deze grachten zorgen voor een versnelde afvoer van (grond)water en draineren het gebied. Ook de aangelegde vijvers, zichtbaar op figuur 2, draineren het grondwater, zeker wanneer deze aangesloten zijn op de beken.
Figuur 2: De loop van de Grote Laak op de Vandermaelen kaart (boven) en Ferrariskaart (onder) bovenop de Open Street Map van Google

Door bovengenoemde invloeden op de hydrologie, zakt de grondwaterstand op veel plaatsen in het gebied te ver weg waardoor het veen degradeert. Dit heeft een grote invloed op de ecologische kwaliteit in het gebied. Echter, ook in de meer recente historie oefenen menselijke ingrepen een grote invloed uit op de hydrologie van het gebied. De waterwinning in de vallei van de Kleine Laak onttrekt jaarlijks grondwater, in de jaren ‘60 en ‘70 zijn er talloze weekendvijvers bij gegraven, regenwater wordt afgevoerd via verharde infrastructuur i.p.v. te infiltreren op de flanken, of geraakt niet in de bodem doordat de flanken tijdens de vorige eeuw vol geplant zijn met Corsicaanse den ten behoeve van de mijnbouw.
Niet alleen de kwantiteit van het water is aangetast, de kwaliteit evenzo. De Grote Laak is sterk vervuild door historische en huidige industriële activiteiten van het vroegere Tessenderlo Chemie (ondertussen opgesplitst in Tessenderlo Group en Vynova Belgium), wat terug te zien is in de slechte biologische en fysico-chemische waterkwaliteit van de Grote Laak. Tevens zorgt de intensieve landbouw op de flanken voor inspoeling van nutriënten in het gebied.
Door deze ‘rijke’ historiek aan menselijke invloeden is de Laakvallei ondertussen sterk gefragmenteerd, verdroogd en geëutrofieerd, met alle gevolgen op de ecologische kwaliteit van dien. Ook invasieve exoten (o.a. stierkikkers) zijn talrijk aanwezig. Als je nu door het gebied wandelt is er van het vroegere beekdalveen nauwelijks nog iets te zien, en zelfs wanneer je boort in het veen is hier op veel plaatsen amper nog iets van plantenresten in terug te vinden. Het veen is volledig gedegradeerd.
Het is dan ook moeilijk te geloven dat dit gebied zo’n 200 jaar geleden nog een van de laatste bolwerken in ons land was van Veenbloembies, een klein plantje dat typisch is voor de best ontwikkelde oligotroof overgangsveen. Het moet dus een prachtig veengebied geweest zijn. Ondertussen is deze plant niet enkel daar verdwenen, maar ook volledig uitgestorven in België.
Tijdens bodemvalonderzoek in 2024 werden in de vallei een aantal bijzondere spinnen gevonden: de zogenaamde piraten. Ze horen bij de familie van de wolfspinnen, en hun naam "piraat" hebben ze te danken aan hun jachtmethode: ze besluipen en overvallen hun prooi op het water, net als echte piraten. Deze spinnen zijn echte waterliefhebbers en wonen overal waar het nat is, van de rand van een vijver tot in goed ontwikkeld veen. In De Roost werd vooral de bospiraat, de kleine piraat en de poelpiraat gevonden. Het feit dat deze spinnen hier nog leven, laat zien dat het gebied nog relatief nat is, maar zeker wel droger dan vroeger. Zo ontbreken de voor laagveen typische grote piraat en veenpiraat. Dit zijn soorten die echt goed ontwikkeld, nat veen nodig hebben, wat aangeeft dat ook op het vlak van de ongewervelden het bijzondere veen van weleer er niet meer is.
Figuur 3: een van de vele weekendvijvers die gegraven zijn in het gebied. het graven van deze vijvers heeft de veenbodem sterk verstoord.

Herstelmaatregelen
Ondertussen is zo'n 270 hectare van deze vallei in beheer bij Natuurpunt. Dit geeft het gebied terug de kans om zich te herstellen, al is er heel veel werk aan de winkel. Dankzij het vele werk dat al gebeurd is door het natuurbeheer en de grote inzet van vrijwilligers gaat het gebied traag maar gestaag er weer op vooruit. Met het Interreg ADMIRE project willen we dit versterken en door grootschalig hydrologisch herstel een versnelling hoger schakelen.
Figuur 4: Broekbos in de Laakvalleien. Om de herstelmaatregelen goed af te lijnen wordt onder andere de waterstand goed opgevolgd met peilbuizen met automatische loggers. Op de foto hier wordt een peilbuis manueel uitgelezen ter kalibratie van deze dataloggers.

Nu we beter inzicht hebben in hoe het gebied er ooit van nature uitgezien moet hebben en ook weten wat hier allemaal gebeurd is doorheen de tijd, kunnen we pogen de natuur hier terug te herstellen. Een systeemaanpak is op dit moment nog niet echt mogelijk, eerst moeten heel wat ingrijpende omvormingen van het gebied ongedaan gemaakt worden.
Op basis van al deze info zijn de meest hoogstnodige herstelmaatregelen afgebakend zodat het gebied geleidelijk aan terug kan ontwikkelen naar waardevolle natuur. Deze ingrepen zijn dus de belangrijke eerste stap in herstel en zullen later nog gevolgd moeten worden door ingrepen die niet enkel op perceelsniveau het veen herstellen, maar die ook het volledige hydrologisch systeem weer stabiel krijgen met waterstanden aan maaiveld.
De geselecteerde ingrepen bestaan uit het dempen van gegraven vijvers. Deze vijvers zijn in de jaren 60 gegraven en de grond uit deze vijvers is gebruikt om de zone rond de vijvers op te hogen.Deze vijvers hebben weinig ecologische waarde en herbergen nu zelfs een grote populatie van Amerikaanse Stierkikker, een invasieve exoot die nefast is voor beschermde amfibieën. Het dempen van deze vijvers zorgt dus zowel voor het bestrijden van deze Stierkikkers, als het herstellen van de natuurlijke natte veenbodems door het vergraven veen terug onder de grondwatertafel in te brengen en de opgehoogde vijverdijken af te graven.
Figuur 5: Geplande herstelwerken in deelgebied de Roost

Een tweede belangrijke herstelmaatregel om de aanwezige kwel vast te houden is het dempen of dichtstoppen van de vele afwateringsgrachtjes die doorheen de tijd in het gebied verschenen zijn. Deze grachtjes voeren op dit moment voornamelijk kwelwater af en geen grondwater, zeker in de zomer zorgt dit voor redelijk diepe drainage van het gebied.
Verder worden ook een aantal verboste stukken terug opengemaakt. Dit zorgt op de flank voor betere infiltratie van regenwater en in de vallei voor minder water dat opgenomen wordt door bomen. Zeker in combinatie met het dempen van grachten kan dit bijdragen aan het herstellen van een stabiele hoge waterstand.
De eerste effecten van deze inrichtingsmaatregelen op de biodiversiteit in het gebied zullen worden bekeken door opvolging van de ongewervelden (zweefvliegen, spinnen, sprinkhanen en loopkevers) en vegetaties na de inrichtingswerken.
Figuur 6: Geplande herstelwerken in deelgebied Hambroek

Tekst: Cyr Mestdagh (Natuurpunt Beheer) en Leo Norda (Universiteit Antwerpen)
Gerelateerd nieuws
Blijf je graag op de hoogte?
Schrijf je in op onze nieuwsbrief!